Eeuwig zoeken naar de ultieme liefde? Het kan veel eenvoudiger, is de boodschap in Woody Allens zoveelste film Whatever Works: als het werkt, is het goed.
Er zijn weinig zaken zeker in het leven, maar dat Woody Allen (bijna 74) ieder jaar een film maakt, staat vast. De laatste jaren vond hij nieuwe inspiratie in Europa. Hij maakte drie films in Londen en Vicky Cristina Barcelona in de Catalaanse hoofdstad. Na een kleine vijf jaar keert Allen met Whatever Works terug naar New York. Misschien zal de film een Amerikaans tussendoortje blijken te zijn, want Allens volgende speelt weer ‘gewoon’ in Londen.
Voor Allen lijkt het maken van films hetzelfde als ademen. Tussen de bedrijven door doet hij misschien ook wat alle oude mensen doen: snuffelen in het verleden. Heeft hij op die manier in een oude doos zijn nooit verfilmde script Whatever Works uit de jaren zeventig gevonden? En vond hij het eigenlijk best geestig, zodat hij voor zijn 42ste speelfilm – kan ook zijn 43ste zijn – geen nieuw script hoefde te schrijven? Het zou best kunnen, en Allen heeft gelijk dat hij het gebruikt, want Whatever Works is misschien geen hoogtepunt in zijn oeuvre, maar maakt de titel wel waar.
Creatief klagen
In Whatever Works speelt Larry David (medebedenker van Seinfeld, Curb your enthusiasm) het type dat Allen vroeger altijd zelf speelde: de joodse misantropische neuroticus die goed is in gevatte opmerkingen, maar slecht in liefdesrelaties. Hij heet Boris, is de zestig gepasseerd, leeft sinds zijn scheiding alleen, heeft een zelfmoordpoging achter de rug, vindt als bètawetenschapper dat de hele wereld uit randdebielen bestaat en roept tegen iedereen dat hij bijna genomineerd was voor de Nobelprijs. Dat klinkt eerder verbitterd dan geestig, maar Boris, die de kijker soms rechtstreeks toespreekt, verstaat de kunst van creatief klagen. Zoals over de gruwelijkheid van het nieuws, dat zijn vader tot zelfmoord dreef. Kurz in Conrads boek Heart of Darkness had geluk dat The New York Times niet in de jungle werd bezorgd. Wie deze laatste grap niet leuk vindt, kan Whatever Works beter overslaan.
Het leven van Boris verandert als hij uit medelijden de zwerfster Melody in huis neemt. Hij negeert haar, maar houdt dat natuurlijk niet vol, want de twintiger is geen zielige gootbewoonster, maar een bijdehante mooie vrouw (Evan Rachel Wood). De film krijgt een geestige wending als Melody’s gescheiden ouders op de stoep van hun inmiddels met Boris getrouwde dochter staan. Het resultaat is een clash tussen het cynisme van Boris – hij suggereert een bezoek aan het Holocaustmuseum als ze ‘iets gezelligs’ in de stad willen gaan doen – en de conservatieve, bekrompen opvattingen van de twee zuiderlingen. Waarna Allen de film nog een keer laat kantelen. Whatever Works is geen realistische vertelling, maar een sprookje met een pragmatische moraal: vergeet ideologie en principes. Als het werkt, is het goed. Geldt ook voor films.
Jos van der Burg in deFilmkrant november 2009 (nr 315)
Zie ook FilmMagie nr. 598