Een familie maakt zich op voor een verjaardagsfeest, maar het is er één in mineur. De bitterzoete Mexicaanse film ‘Tótem’ blinkt uit door zijn menselijkheid.
Eén dag, één huis. Op de beginscène na beperkt de Mexicaanse cineaste Lila Avilés zich daartoe in ‘Tótem’, haar tweede langspeelfilm. Net als in haar veelgeprezen debuut ‘La Camarista’ ruilt ze de plot in voor een portret, van afzonderlijke karakters maar ook van een samenleving.
Zes jaar geleden schetste ze het leven van een kamermeisje in een luxehotel in Mexico City, deze keer gaat het over een familie. We zien hoe de 7-jarige Sol door haar moeder gedropt wordt in het huis van grootvader Roberto. Daar zijn haar tantes volop bezig met de voorbereidingen voor het verjaardagsfeest van Sols vader Tonatiuh. Er hangt echter een donkere schaduw boven de vreugde: Tonatiuh lijdt aan kanker, de ziekte die ook al de grootmoeder weggenomen heeft, en hij is vreselijk verzwakt.
Sol wil niets liever dan haar papa zien, maar iedereen zegt dat hij vooral niet gestoord mag worden, dat hij krachten moet opdoen om ’s avonds de gasten te begroeten. In werkelijkheid wil niemand de harde realiteit onder ogen zien en verdringen ze hun pijn door op iets anders te focussen. Opa wijdt zich aan zijn bonsaiboompjes, een tante bakt een bijzonder ingewikkeld versierde taart, een andere laat een spiritiste langskomen om het huis te zuiveren. Stuk voor stuk zijn het expressies van liefde, maar Sol is de enige die inziet dat Tonatiuh meer zou hebben aan menselijk contact.
Net als in ‘La camarista’ toont Lila Avilés in ‘Tótem’ hoe weinig ze nodig heeft om een rijk verhaal te vertellen. Elk detail maakt deel uit van een groter geheel, en Avilés voelt zich niet geroepen overal de nadruk op te leggen. Ze creëert een menselijke wereld die ademt en leeft, waar verdriet en humor met elkaar verbonden zijn. Opa Roberto praat sinds een laryngectomie – de operatieve verwijdering van het strottenhoofd – met een elektronische versterker, en Sol en haar nichtjes vinden dat apparaat fascinerend speelgoed.
Roberto is misschien nog de meest opzichtige metafoor in de film, een vaderfiguur die geen stem heeft. Hij is psychotherapeut en wordt geacht mensen te helpen, maar voor zijn zoon kan hij niets doen, waardoor hij rondloopt met opgekropte frustraties. Die onderliggende spanningen kenmerken de familie en zijn voortdurend voelbaar. Maar dat geldt evengoed voor de liefde die ze voor elkaar voelen. Die kracht hebben ze nodig, want tussen de regels laat Avilés verstaan dat ze van de overheid bitter weinig financiële of logistieke steun moeten verwachten.