Feilloos laveert de Japanse regisseur Naomi Kawase in Still the Water tussen spirituele en wereldse benaderingen van dood en rouw. Rondkijkend met de ogen van een puber, met een wispelturige zee als achtergrond.
Golven klotsen agressief over de pier. Ze hebben kwaaie, witte koppen. De lucht is zwaar en mistig. Een tyfoon begint Still the Water en zal de film ook besluiten. Even later is het water weer glad en de lucht strakblauw. Wat een kleuren heeft die zee. Hij weerspiegelt, verkleurt en vervormt. Hij ademt. Hij leeft. Hij maakt bang. Hij is sexy. Op de bodem snuffelen visjes tussen het koraal. Een meisje zwemt langs in haar schooluniform. Dromerig is het beeld. Ze heeft haar schoenen uitgetrokken; haar in zwarte sokken gehulde voeten en kuiten gebruikt ze als flippers. Op het strand blijft er zand aan kleven. Hier begint de kalverliefde van twee pubers (Yoshinaga Jun en Murakami Nijiro), die subtiel maar overdonderend geconfronteerd worden met de deining van het volwassen leven.
Still the Water, dat in première ging op het afgelopen filmfestival in Cannes, past dit principe steeds opnieuw toe: spiritualiteit wordt door de Japanse regisseur Naomi Kawase van vaste grond voorzien, voordat het sentimenteel of pathetisch kan worden. Op een Japans eiland bepaalt een winderige soundscape de sfeer. In een niemandallig dorpje ligt de moeder van de zestienjarige Kyoko (Yoshinaga) op sterven. De oppersjamaan stelt haar gerust: in je hart zal je haar gedachten bij je dragen. Kyoko antwoordt: dat vind ik niet genoeg. Ze heeft gelijk. Zo worden troostvolle woorden ontmaskerd en ontmanteld.
Andersom krijgen aardse passages juist iets transcendents in handen van Kawase. Kyoko ligt op de schoot van haar moeder, die op de knieën van haar vader ligt, omhoog te kijken naar de krioelende takken en twijgen van de eeuwenoude banyanboom. Dit intieme familieportret ziet er aanlokkelijk uit en het overstijgt tegelijkertijd het leven van alledag. Het drietal heeft zich geplooid als in elkaar gekrulde wortels en kijkt naar de ‘stamboom’ die al hun voorouders meemaakte.
Waar Kyoko’s inzicht in familiebanden, dood en rouw zich stap voor stap ontvouwt, komt de catharsis bij haar vriendje Kaito (Murakami) als mosterd na de maaltijd. Yoshinaga trekt je in haar spel mee en pakt je in. Naar de gevoelens van Murakami moet je raden. Juist daarom komen zijn emotionele uitbarstingen als een gekunstelde verrassing; het lijkt nogal op een oplossing in het scenario om te zorgen dat alle verhaallijntjes worden uitgespeeld.
Kawase’s camera neemt je gelukkig bij de hand. Net als in haar vorige films Shara (2003) en The Mourning Forest (2007) wisselen vaste shots en documentair aandoende beelden elkaar af. Via de schokkerige benadering van de personages, hebben we het gevoel dat we heel dichtbij komen. Des te groter is het contrast met de vaste shots van die overweldigende (zee)landschappen. Zo slingert Kawase ons heen en weer tussen microdrama en spektakel. Huiskamerproblematiek en tyfoons.
Laura van Zuylen in de Filmkrant december 2014 #371